Bedrijven die verpakte producten op de Europese markt brengen, dienen volgens de Europese Single Use Plastics richtlijn (SUP) de zwerfvuilkost van hun verpakkingen te dragen. Voor de implementatie in de Belgische wetgeving zijn de drie gewesten bezig met de lezing van en het advies over de ontwerptekst van het Interregionaal Samenwerkingsakkoord (ISA). In afwachting van duidelijke beslissingen over het werkingskader en de exacte bedragen die aan bedrijfssector doorgerekend zullen worden, heeft Fost Plus pilootprojecten opgestart met steden en gemeentes. De doelstelling is om de voorgestelde gecentraliseerde aanpak te testen op het terrein.
Het Europees kader
De SUP stelt dat producenten van bepaalde kunststofverpakkingen vanaf 2023 verantwoordelijk zijn voor de zwerfvuilkost gelinkt aan hun producten, wanneer deze in het zwerfvuil terug te vinden zijn. Concreet wil dat zeggen dat de kosten gelinkt aan het opruimen en verwerken van en sensibiliseren rond zwerfvuil doorgerekend worden aan de betreffende bedrijven.
België is daarbij nog ambitieuzer en trekt de lijn door voor enerzijds alle verpakkingen en anderzijds alle producten die in het zwerfvuil terug te vinden zijn.
Hoewel de SUP-richtlijn op 3 juli 2021 in de Belgische wetgeving omgezet had moeten worden, is er vandaag nog geen duidelijkheid.
Een gecoördineerde aanpak
Fost Plus had eind 2021 al de ambitie uitgesproken om een samenwerkingsmodel met steden en gemeentes op te zetten om het lokale zwerfvuilbeleid succesvoller te maken. Deze aanpak moet bovendien toelaten toe om de hefbomen van het bestaande systeem te gebruiken om de verpakkingen die in het zwerfvuil en in de openbare vuilnisbakken terechtkomen, in de recyclageketen te brengen.
De huidige versie van het ISA laat nog steeds de mogelijkheid aan de lokale besturen om te opteren voor een klassiek heffingssysteem dan wel een gecoördineerde aanpak via een collectieve organisatie.
Wij zijn er echter van overtuigd dat een loutere heffing onvoldoende impact zal hebben op het zwerfvuil, noch wat betreft de openbare netheid, noch wat betreft de efficiëntie in aanpak. Er is immers geen incentive op lokale inspanningen. In sé komt dit neer op een blanco cheque door de industrie zonder enige inspraak in hoe de middelen ingezet worden om het zwerfvuil daadwerkelijk te doen dalen.
Daarom hebben we samen met sectorfederaties Comeos en Fevia onze bezwaren geuit bij de bevoegde overheidsinstanties. Dat heeft ons echter niet tegengehouden al om pilootprojecten op te starten in Vlaanderen en Wallonië. Deze moeten toelaten om kennis op te doen op het terrein, om op termijn tastbare resultaten van zo’n gecoördineerde aanpak voor te leggen richting ons gezamenlijke doel: een daling van het zwerfvuil.
Eerste pilootprojecten in de steigers
In Vlaanderen is de gemeente Erpe-Mere een van de eerste om in het pilootproject rond zwerfvuilbeheer te stappen. De gemeente strijdt al jaren actief tegen de problematiek. Bedoeling is om de bestaande initiatieven een versnelling hoger te schakelen. In eerste instantie wordt gefocust op een beter structureel inzicht in het zwerfvuil op straat en de inhoud van de straatvuilnisbakken.
Ook in Wallonië krijgen de eerste acties vorm. Zo wordt nauw samengewerkt met de intercommunale TIBI voor de stad Charleroi.
Andere pilootprojecten zitten in de laatste rechte lijn. Bedoeling is om een goede mix van stedelijke en landelijke omgevingen te betrekken. Er is immers een duidelijk verschil in de problematiek én in de aanpak ervan.
Nood aan een transparante, realistische berekening
Het is evident dat de verpakkende bedrijven hun verantwoordelijkheid verder blijven opnemen in de strijd tegen zwerfvuil. Maar de factuur daarvoor dient onderbouwd te worden. Het bedrag dat echter vandaag in de huidige versie van het ISA naar voor geschoven wordt (189 miljoen euro) is onevenredig en onvoldoende transparant.
Daarbij komt dat de SUP bepaalt dat de kosten die aan de producten dienen worden aangerekend de weerspiegeling moeten zijn van diensten die op kostenefficiënte wijze verleend zijn. Het ISA vermeldt echter de reële kosten, die ook handhaving omvatten. Het feit dat de geclaimde opruimkost per inwoner in onze buurlanden aanzienlijk lager ligt dan de bedragen die hier circuleren, is voor ons een bijkomende indicatie dat hetgeen men wil aanrekenen aan het Belgische bedrijfsleven disproportioneel is. We hebben, samen met de sectorfederaties Fevia en Comeos, dit bedrag dan ook aangevochten.
Tot slot dient nog bepaald te worden wanneer de eerste betaling verschuldigd is. De buurlanden hebben al gekozen voor een betaling in het kalenderjaar na het referentiejaar.
Volgende stappen
De drie gewesten zijn begonnen met de lezingen van het ontwerp van het ISA op het niveau van de regeringen. Dit proces moet binnen enkele maanden uitmonden in een adoptie door de regionale parlementen. In Vlaanderen en Brussel werd een eerste principiële goedkeuring verleend. Verschillende adviesorganen op lokaal niveau zijn betrokken. Voor Vlaanderen hebben onder meer de Sociaal-Economische Raad en de Milieu- en Natuurraad hun advies gepubliceerd. Brupartners deed hetzelfde voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. In Wallonië werkt de Pôle Environnement aan hun advies, en zal eerste lezing uitzonderlijk afgerond worden na publicatie van dat advies.
We zijn ervan overtuigd dat het beter kan én moet. En dat een gecoördineerde aanpak toelaat om tastbare resultaten op het terrein te verwezenlijken zodat het zwerfvuil, en dus ook de zwerfvuilkost voor de bedrijven, kan dalen.